|
||||||||
Heel af en toe overkomt het me dat ik trots ben op mijn eigen koppigheid en vandaag mag ik erg trots op mezelf zijn. Niet dat ik iets bijzonders gepresteerd heb of zo, maar ik heb wel koppig volgehouden en de zoals altijd rijkelijk voorziene zending van topdistributeur Xango Music uit Utrecht, van medio april, helemaal doorgeluisterd, van begin tot einde. En daar zat, helemaal aan het einde, dus deze CD in: een parel, een waarachtig meesterwerk. Lamia Yared, Canadese van Libanese afkomst, is een zangeres in de klassieke stijl: zo iemand, die met slechts haar stem als instrument, een verhaal weet te vertellen dat je raakt, al begrijp je de woorden niet, die ze zingt. Voor deze plaat omringde ze zich met een gezelschap van heel diverse komaf, maar waarvan de muzikanten stuk voor stuk diepe banden hebben met de muziek die Lamia hier wilde brengen. Zoals de titel het aangeeft, gaat het hier om “hoofse muziek”, en meer bepaald muziek, die verbonden is met drie van de tradities, die de Ottomaanse cultuur voortbracht: de Turkse, Arabische en Perzische, en dus gelinkt aan de Hoven van Constantinopel, Samarkand (in huidig Oezbekistan) en Tabriz, in huidig Iran. Elk van die drie steden was al al vroeg economisch erg belangrijk en, zoals het altijd gaat, volgde cultuur de route van de mens en werden de drie steden heuse knooppunten, waar mensen van allerlei culturen bijeenkwamen en ontstonden er dus culturele mengvormen, die vrolijk naast elkaar konden bestaan, en waarbinnen al even vrolijk over de “grenzen” gewipt werd en leentjebuur spelen bij elkaar de gewoonste zaak van de wereld was. In een klein uurtje tijd nemen Yared en haar muzikanten de luisteraar mee op een reis doorheen de werken van mensen als Zekai Dede Efendi en Neyzen Aziz Dede, Ottomaanse componisten die in Caïro werkzaam waren. Ook de Egyptische sheikh Abdallah as-Shaeqawi komt aan bod, met als de in Aleppo actieve Sufi Omar al-Batch en Hammamizade Ismail Dede Efendi. Muziek, die een periode overspant van de veertiende tot het begin van de twintigste eeuw en die loopt via de al genoemde prinsdommen van Samarkans en Tabriz en de paleizen van Topkapi, Dolmabahçe en Yildiz. De wisselwerkingen tussen al die van oorsprong verschillende, maar inherent aan elkaar verwante vormen en stijlen, leverden een bijzonder rijk klankenpalet op, dat hier neergezet wordt met instrumenten als Oud, kanun, cello, tar, bendir en tombek, die al bekend zijn bij wereldmuziekliefhebbers, die ook lezers van kleine lettertjes zijn. Qua muzikale formats komen we uit bij de maqam en dastgâh maar ook -an dat is bijzonder interessant- bij de veel minder bekende muwahshah, een muziekvorm die ontstond in arabo-andalousische kringen, maar ook aan het hof van Aleppo beoefend werd. Ik weet het: dat klinkt allemaal heel theoretisch, maar de benamingen staan wel symbool voor het vermogen om er droefheid, blijdschap, verlangen, rouw…mee uit te drukken. Allemaal kennen ze hun eigen, vaak erg complexe regels en eigen ritmes, die in het begin nogal vreemd plegen te klinken voor onze Westerse oren. Ook hier geldt het oude adagium: “oefening baart kunst”: hoe vaker je luistert, hoe beter je begrijpt. Met als basisingrediënten een geweldige stem, een verzameling van fantastische muzikanten en een keure aan prachtige, eeuwenoude melodieën, vormt deze plaat de ideale introductie tot de klassieke muziek van onze Aziatische buren. Ik herhaal: een parel van een plaat! (Dani Heyvaert)
|
||||||||
|
||||||||